Gedichten  van  SALVADOR  ESPRIU
vertaald door Fa Claes


Salvador Espriu (1913-1985) is een van de bekendste Catalaanse dichters van de twintigste eeuw. Zijn eerste boek verscheen in 1931: Doctor Rip; in 1939 volgt zijn eerste toneelstuk: Antigone; in 1946 zijn eerste dichtbundel: Kerkhof van Sinera. In 1968 werd begonnen met de uitgave van zijn verzameld werk.
Espriu zegt over zichzelf:
Op de drempel van mijn veertigste levensjaar kan ik zelfs nog geen klein blaadje vullen met biografische gegevens. Ik heb gestudeerd, ik werk om in mijn onderhoud te voorzien en ik streef ernaar, zonder enige hoop overigens, me ooit volledig aan mijn literaire arbeid te kunnen wijden. Vooralsnog heb ik geen tijd gehad om te trouwen en mis ik daar bovendien de optimistische moed of de onbaatzuchtige wanhoop voor. Ik verafschuw literaire prijzen, geldzucht en smerigheid, kerstgroeten en verjaardagswensen, hommages, wind, wanorde en lawaai, avondjes uit, eten buiten de deur, al datgene dat men "sociaal leven" noemt, concerten, ontboezemingen, raad geven, de obscene uitingen van ijdelheid. Zolang ik met rust word gelaten, ben ik bereid te geloven, in de volste overtuiging, dat jij en zelfs u, ongeacht wie, de beste schrijvers ter wereld bent. Ten slotte denk ik dat de mensheid afstevent op een zekere catastrofe in de nabije toekomst, maar gesteld dat die kleine gebeurtenis even onontkoombaar als stompzinnig is, zou ik willen vragen, zo ik durfde, er in de letteren niet op elk moment zoveel ophef over te maken.




SINERA

Al vell orb preguntava l'esglai
si el meu poble tindria demà.
I la boca sense llavis començà
la riota que no para mai.
La destral de la llum en els caps.
El carrer se'ns tornava fornal.
Una mica d'oreig de la mar
arribava de sobte als portals.
Els ulls blancs ja no eren davant
la temença que havia parlat.
Ara els passos s'allunyen enllà
dels immòbils xiprers vigilants.
Repreníem el somni tenaç
-contra el bou, el serpent, el senglar-
de la nostra difícil bondat,
de la nostra viril dignitat,
de la nostra fidel llibertat.

Uit: Llibre de Sinera (1963)


INICI DE CÀNTIC EN EL TEMPLE

      A Raimon, amb el meu agraït aplaudiment.
      Homenatge a Salvat-Papasseit.


Ara digueu: "La ginesta floreix,
arreu als camps hi ha vermell de roselles.
Amb nova falç comencem a segar
el blat madur i, amb ell, les males herbes."
Ah, joves llavis desclosos després
de la foscor, si sabíeu com l'alba
ens ha trigat, com é llarg d'esperar
un alçament de llum en la tenebra!
Però hem viscut per salvar-vos els mots,
per retornar-vos el nom de cada cosa,
perquè seguíssiu el recte camí
d'accés al ple domini de la terra.
Vàrem mirar ben al lluny del desert,
davallàvem al fons del nostre somni.
Cisternes seques esdevenen cims
pujats per esglaons de lentes hores.
Ara digueu: "Nosaltres escoltem
les veus del vent per l'alta mar d'espigues."
Ara digueu: "Ens mantindrem fidels
per sempre més al servei d'aquest poble."

Uit: Les cançons d'Ariadna (1949)


REDEMPTOR MUNDI

Salvà màgics prestigis
del dos i dos són quatre,
decapitant modestos
transgressors de decàlegs.

Que fidel el seu crani
geomètric! Com plora
aquell gran cor, quan sonen
tecletes de piano,
si refilen dolcíssim
rossinyols a bardisses!

En expressar l'abstracte
amor per tots els homes,
escurça pams inútils
de companys de col.legi.

S'aixecaran patíbuls
lloats per servils boques.
S'ompliran de sangota
bocois, cossis, garrafes.
L'encert de tants esforços,
al llarg dels mil.lenaris,
vint o cent, farà lliure,
qui sap si en algun codi
de negres, un captaire
destruït per la vida.




AMB ELS PALS ELS CAPTAIRES RESSEGUIEN

Amb els pals els captaires resseguien
un a un els barrots de les reixes del meu carrer.
Basarda de la fosca per l'esclat del sol,
venien del camí d'atzavares del Mal Temps,
s'atansaven a poc a poc des de la pujada
i demanaven almoina de cancell en cancell.
Un cop a la setmana els pobres arribaven,
en una lenta, quasi aturada processó,
i ens cridaven amb veus de ronca cantarella
al tenaç i obscè mercat de sutzures i mals.
La corrua passava davallant cap a la placeta
i es perdia després, pels alts plàtans polsosos,
enllà de l'ombra ja llunyana dels xiprers.
Com deixava sollats els portals, les eixides,
la mica d'aire de mar, la llum sencera de l'estiu!
Però encara quedava, sempre ressagat, el vell cec
que s'ho mirava tot des de les plagues dels ulls,
àvides, xopes de sang, calentes,
obertes sense cap resposta
a les preguntes del nostre esglai,
esbatanades en el buit fins que les cobria
en un sobtat vol compacte la negror del moscam.




ASSENTIRÉ DE GRAT

Assentiré de grat, car només se'm donà
d'almoina la riquesa d'un instant.

Si podien, però, durar
la llum parada, l'ordre clar
dels xiprers, de les vinyes, dels sembrats,
la nostra llengua, el lent esguard
damunt de cada cosa que he estimat!

Voltats de por, enmig del glaç
de burles i rialles d'albardans,
hem dit els mots que són la sang
d'aquest vell poble que volem salvar.

No queden solcs en l'aigua, cap senyal
de la barca, de l'home, del seu pas.
L'estrany drapaire omplia el sac
de retalls de records i se'n va,
sota la fosca pluja, torb enllà,
pels llargs camins que s'esborren a mar.




AQUESTA TRISTESA, IMMENSA

Aquesta tristesa, immensa, glaçadora,
que plana des de sempre damunt nostre,
fa que sentim proper l'acabament del món.
Però qui sap si algú, des del mar de naufragi,
un dia guanyarà la clara riba
i ordenarà de nou el pas afermat
pels oberts i dreturers camins.
Aleshores serà potser comprès el cant
que s'elevà i amb molta dolor venia
del cor mateix d'aquesta nit.







SINERA

Het afgrijzen vroeg aan de oude blinde
of mijn volk een morgen had.
En de mond zonder lippen begon
het gegrinnik dat nooit ophoudt.
De bijl van het licht boven de hoofden.
De straat werd ons een oven.
Een vleug zeebries
reikte plots tot aan de portalen.
De witte ogen stonden niet meer
voor de angst die had gesproken.
Nu verwijderen de stappen zich voorbij
de onbeweeglijk wakende cipressen.
We hernamen de halsstarrige droom
- tegen de os, de slang, het everzwijn -
van onze moeilijke goedheid
van onze mannelijke waardigheid
van onze getrouwe vrijheid.




BEGIN VAN HET KANTIEK IN DE TEMPEL

      Voor Raimon, met mijn dankbare instemming.
      Hommage aan Salvat-Papasseit.


Zeg nu: "De brem bloeit,
overal in de velden is er rood van papavers.
Wij beginnen het rijpe koren af te snijden met een
nieuwe zeis, en met haar maaien we het onkruid."
Ah, jonge lippen ontsloten
na de duisternis, als je wist hoe de dageraad
uitbleef voor ons, hoe lang het wachten duurt
op het rijzen van licht in het donker!
Maar we leefden om voor jullie de woorden te redden,
om jullie de naam van elk ding terug te geven
zodat jullie de rechte baan zouden volgen naar toegang
tot het volledige bezit van de aarde.
Wij gingen goed kijken tot diep in de woestijn,
we daalden af tot de bodem van onze dromen.
Droge waterputten werden bergtoppen
ingedeeld in treden van lange uren.
Zeg nu: "Wij horen de stemmen
van de wind over de hoge zee van aren."
Zeg nu: "Wij zullen trouw blijven
voor altijd in dienst van dit volk."




REDEMPTOR MUNDI

Hij redde het magisch prestige
van het twee maal twee is vier
en onthoofdde gematigde
overtreders van decalogen.

Hoe trouw was zijn geometrische
schedel! Wat weent
dat grote hart, als toetsen
van de piano weerklinken,
als uit de struiken de zoetste
nachtegalen slaan!

Bij het uitdrukken van de abstracte
liefde tot alle mensen
verkort hij onnutte handbreedten
van schoolkameraden.

Galgen zullen worden opgericht,
geprezen door slaafse monden.
Kuipen, vaten, karaffen
zullen met bloed worden gevuld.
De grootste verdienste van zoveel moeiten
zal, aan het einde van het millennium
twintig of honderd, wie weet
in welk wetboek van negers
een door het leven vertrapte
bedelaar bevrijden.




MET HUN STOK TASTTEN DE BLINDEN

Met hun stok tastten de bedelaars
één voor één de staven van de hekken in mijn straat af.
Angst voor de duisternis wegens schittering van de zon,
kwamen zij van de agavenweg van de Slechte Tijd,
naderden stilaan vanaf de klimming
en bedelden van deur tot deur.
Eens in de week kwamen die armen
in een langzame, bijna stilstaande processie
en schreeuwden ons met hese zangstemmen
naar de koppige en schunnige markt van vuil en kwaad.
De groep trok bergafwaarts naar het pleintje
en verdween daarna achter de hoge, stoffige platanen,
voorbij de reeds verre schaduw der cipressen.
Hoe liet het eerlijke licht van de zon de portalen,
de uitgangen, de vleug lucht van de zee er vuil uitzien!
Maar nog stond daar, altijd achterblijver, de oude blinde
die alles had bekeken vanuit de wonden van zijn ogen,
begerig, van bloed doortrokken, warm,
zonder enig antwoord
open op de vragen van onze angst,
opengesperd op de leegte tot de zwartheid van een
vliegenzwerm ze met een plotse dichte vlucht overdekte.




IK ZAL GRAAG TOESTEMMEN

Ik zal graag toestemmen want mij werd als aalmoes
slechts de rijkdom van het ogenblik geschonken.

Konden ze maar duren:
het stilstaande licht, de heldere orde
van de cipressen, van de wijngaarden, van de velden,
onze taal, de langzame blik
over ieder ding dat ik heb liefgehad!

Omgeven door angst, midden in de kou,
de spot en het lachen van potsenmakers
hebben wij de woorden gezegd die het bloed zijn
van dat oude volk dat wij willen redden.

In het water blijven geen sporen, geen teken
van de boot, van de mens, van zijn stap.
De vreemde lorrenboer vult zijn zak
met flarden van herinneringen en gaat weg
onder de donkere regen, de wervelwind na,
over de lange wegen die in zee vervagen.




DIE DROEFHEID, ONAFZIENBAAR

Die droefheid, onafzienbaar, ijzig,
die sinds altijd al boven ons zweeft,
maakt dat we het wereldeinde nabij voelen.
Maar wie weet of iemand uit de schipbreukzee
op een dag de helle oever bereikt
en opnieuw de verzekerde pas beveelt
langs de open en rechtere wegen.
Dan zal misschien de zang worden verstaan
die opsteeg en met veel leed
uit het hart zelf van die nacht ontsprong.




Terug naar Index